Geld in Nederlands Nieuw Guinea
Bron: Vademecum voor Nederlands-Nieuw-Guinea, 1956.
Geldwezen. Het geldwezen in Nederlands-Nieuw-Guinea is geregeld bij de "Wet Geldregeling Nederlands-Nieuw-Guinea" (Nederlands Staatsblad 1951, no. 346, gewijzigd 15 december 1955, Ned. Staatsblad 1955, No. 565) welke wet de bevestiging inhield van het voorlopige "Besluit Geldregeling Nieuw-Guinea", van 13 maart 1950 (Nederlands Staatsblad 1950, No. K 81). Op de ondervermelde geldsanering hebben voorts o.m. betrekking de "Beschikking Geldregeling NieuwGuinea", 14 maart 1950 (Nederlandse Staatscourant 1950, No. 55) en de "Beschikking Afwikkeling Geldsanering Nieuw-Guinea" 4 maart 1953 (Nederlandse Staatscourant 1953, No. 47).
Huidige Situatie. Onder de huidige wettelijke regeling is de rekeneenheid van het geldstelsel in Nederlands-Nieuw-Guinea de Nieuw-Guinea gulden. Door de Nederlandse Minister van Overzeese Rijksdelen worden biljetten aan toonder uitgegeven in coupons van N.G. f 1,- ; 2,50; 5, - ; 10, - ; 25, - ; 100,- en 500,-, welke een vordering op Nieuw-Guinea vertegenwoordigen tot het daarop vermelde bedrag. Deze biljetten zijn wettig betaalmiddel tot een onbeperkt bedrag. Op 1 juli 1955 was voor een bedrag van N.G. f 17,6 miljoen aan deze biljetten in omloop, en bevond zich daarnaast N.G. f 5,0 miljoen in
Gouvernementskassen. Het maximumbedrag dat aan muntbiljetten mag worden uitgegeven is N.G. f 50 miljoen. Naast deze muntbiljetten zijn in Nieuw-Guinea als pasmunt in omloop de ook in Nederland gangbare centen stuivers, dubbeltjes en kwartjes, welke wettig betaalmiddel zijn tot N.G. f 1,- (de cent) en N.G. f 10,- (de overige munten). Het girale geldverkeer is van betrekkelijk weinig betekenis, wat zich laat verklaren uit de nog geringe ontwikkeling van het bedrijfsleven. De autochtone bevolking neemt nog slechts ten dele aan het geldverkeer deel en gebruikt in afgelegen streken nog primitieve ruilmiddelen als schelpen, bijlen enz. Er is in Nieuw-Guinea geen circulatiebank en er zijn dus ook geen bankbiljetten in omloop. De Nieuw-Guinea gulden dankt zijn status in belangrijke mate aan de - binnen de grenzen van de deviezenbepalingen - ruime mogelijkheden van omzetting in Nederlands courant.
Historische ontwikkeling. Na de soevereiniteitsoverdracht (29 december 1949) bleef op Nieuw-Guinea aanvankelijk de Nederlands-Indische gulden in gebruik. Er waren toen naast elkaar in omloop Java bankpapier, Nica-papier, metalen en papieren pasmunt, uitgegeven door het Gouvernement van Indonesië, alsmede zilvergeld. Deze situatie kon niet worden gehandhaafd, onder meer omdat door het overbrengen van betaalmiddelen uit het Indonesisch gebied - waardoor men de gevolgen van een devaluatie van de Rupiah hoopte te ontgaan – in Nieuw-Guinea een ongewenste inflatoire ontwikkeling ontstond. Per 30 maart 1950 werd daarom een geldzuivering doorgevoerd, waarbij alle in omloop zijnde betaalmiddelen buiten gebruik werden gesteld en dienden te worden ingeleverd. Het ingeleverde geld alsmede de postspaarbanktegoeden werden geblokkeerd. Te zelfder tijd werd het nieuwe geld - de Nieuw-Guinea muntbiljetten - in omloop gebracht. Nadat successievelijk verschillende mogelijkheden tot gedeeltelijke deblokkering waren geopend, is in maart 1953 een definitieve regeling getroffen welke hierop neerkwam dat, behoudens een aantal niet onbelangrijke uitzonderingen, aan de houders van geblokkeerde tegoeden in totaal 40% daarvan in nieuw geld werd ter beschikking gesteld. Vorderingen en schulden van voor 30 maart 1940 (dit moet waarschijnlijk 1950 zijn) konden geheel worden voldaan met 40% van het oorspronkelijke bedrag in nieuw geld. De geldcirculatie in Nieuw-Guinea stijgt geleidelijk. Dit laat zich verklaren uit de grotere geldbehoefte welke ontstaat naarmate de economische activiteit van het land
toeneemt en door de uitbreiding van het geldverkeer onder de autochtonen. Het maximumbedrag aan muntbiljetten dat mag worden uitgegeven was in 1951 vastgesteld op N.G. f 25,- miljoen, doch in verband met de toename van de geldbehoefte is het bij de wet van 14 december 1955 gebracht op N.G. f 50,- miljoen.
Toezicht. Bij de wet van 10 augustus 1951, Ned. Staatsblad No. 366 is het toezicht op de uitgaven en ontvangsten van Nieuw Guinea opgedragen aan de Algemene Rekenkamer in Nederland.
Bankfaciliteiten. In Nieuw-Guinea is alleen de Nederlandse Handel-Maatschappij als bank werkzaam, met Agentschappen in Hollandia, Sorong en Merauke. Door deze Agentschappen worden alle bankzaken verricht, doch in verband met de geringe ontwikkeling van het zelfstandige bedrijfsleven in Nieuw-Guinea zijn de feitelijke activiteiten to nog toe in hoofdzaak beperkt gebleven tot het verlenen van bemiddeling bij het binnen- en buitenlandse betalings verkeer. Spaarbankfaciliteiten zijn er in Nieuw-Guinea nog niet. Spaargelden kunnen echter naar Nederland worden getransfereerd omdat particulieren per maand per persoon to een maximum van N.G. f 2000,- vrijelijk mogen remitteren. Met de voorbereiding van een postspaarbank is men zover dat deze naar verwachting nog in 1956 haar werkzaamheden op bescheiden schaal zou kunnen beginnen.
De 1980 "Standard Catalog of World Paper Money" (by Albert Pick) geeft de volgende beschrijving, na Indonesia, voor "Irian Jaya", met de nummers 1 tot en met 3, maar zonder afbeeldingen. De omschrijving van deze drie biljetten is nog nergens anders terug gevonden, en in latere uitgaven komen ze niet meer voor.
Muntbiljets:
#1. 0,50 gulden (1914-1918) - Good 150.00 - Fine 225.00 - XF 400.00
#2. 1 Gulden (1914-1918) - Good 150.00 - Fine 225.00 - XF 400.00
#3. 2,5 gulden (1914-1918) - Good 150.00 - Fine 225.00 - XF 400.00
Op 2 januari 1950 werden de volgende muntbiljetten uitgegeven: #4: 1 gulden, #5: 2 1/2 gulden, #6: 5 gulden, met koningin Juliana links en een decoratief vignet rechts.
#4. 1 Gulden Biljet (1950) (bron):
- 1 Gulden Biljet - Archive Specimen (1950) (bron):
- 1 Gulden Biljet - Bank Specimen (1950) (bron):
#5. 2 1/2 Gulden Biljet (1950) (bron):
- 2 1/2 Gulden Biljet - Specimen (1950) (bron):
#6. 5 Gulden Biljet (1950) (bron):
Op 2 januari 1950 werden de volgende muntbiljetten uitgegeven: #7: 10 gulden; #8: 25 gulden, #9: 100 gulden en #10: 500 gulden, met koningin Juliana links en een paradijsvogel rechts.
#7. 10 Gulden Biljet (1950) (bron):
#8. 25 Gulden Biljet (1950) (bron):
- 25 Gulden Biljet - Specimen (1950) (bron):
#9. 100 Gulden Biljet - Specimen (1950) (bron):
Op 8 december 1954 werden de volgende muntbiljetten uitgegeven: #11: 1 gulden, #12: 2 1/2 gulden, #13: 5 gulden koningin Juliana rechts en een andere paradijsvogel links.
#11. 1 Gulden Biljet (1954)
#12. 2 1/2 Gulden Biljet (1954) (bron):
#13. 5 Gulden Biljet (1954) (bron):
Op 8 december 1954 werden de volgende muntbiljetten uitgegeven: #14: 10 gulden; #15: 25 gulden, #16: 100 gulden en #17: 500 gulden, met koningin Juliana rechts en een kroonduif links.
#14. 10 Gulden Biljet (1954) (bron):
- 10 Gulden Biljet - Specimen (1954) (bron):
#15. 25 Gulden Biljet (1954) (bron):
#16. 100 Gulden Biljet - Specimen (1954) (bron):
#17. 500 Gulden Biljet - Specimen (1954) (source):
Last updated November 11, 2008 |
|
|
|
|
|